Sodemieter hee. Ik voel me knap beroerd, ben snotverkouden, hoest de longen uit mijn lijf, heb voortdurend kriebel in mijn neus, kijk waterig uit mijn ogen en heb een hoofd dat met elke harstlag bonkt dat ie er is, er is, er is. Kortom: ziekies, maar niet ziek genoeg om lamlendig in bed te blijven hangen.
Dus togen de Kale en ik er gisteren op uit. Het weer nodigde daar ook van harte toe uit, dat moet u welhaast met me eens zijn.
Bij het IJsselmeer was het stil en overweldigend. Het water weerspiegelde zacht en welwillend de witte wolken, maakte dat boven onder werd en andersom. We gooiden steentjes, maakten er een wedstrijdje van wie het verste kon komen, maar de uitslag was niet belangrijk omdat het daar niet om ging. Mij ging het om de plons, om samen even met iets onzinnigs bezig te zijn, omdat Grote Zinnige Dingen me de laatste tijd dreigen te vermorzelen.
Daarna reden we door de polder terug, langs weggetjes waar ik als klein kind met mijn gele vouwfietsje tegen de wind in zwoegde om bij vriendinnetjes te spelen. Dit land, dacht ik, dit land is even oud als ik. Hier ben ik begonnen met mijn leven, op een kale vlakte, alles nog nieuw, jonge bomen, vers gras, nieuwe aardappels, zompige modder, vol beloften, plannen en Goede Zin.
Op de vuursteenweg zag ik een stalen spoorlijn als een scherp blinkend mes het land doorkruizen waar vroeger alleen maar eindeloze lucht en akkers waren, waar ik 's avonds met een vriendinnetje het land inliep om bij het licht van de zakkende zon naar de lampjes van de electriciteitscentrale te kijken.
'Huil je?' vroeg de Kale.
'Een heel klein beetje maar,' zei ik terwijl ik met veel lawaai mijn neus snoot.
1 opmerking:
Och lievie, wee moed
Kus je zus
Een reactie posten